Constitutioneel Hof oordeelt over ‘schending van rechten’ bij al jaren slepende echtscheidingszaken

N.Ç. en de andere verzoekers, die zich tot het Constitutionele Hof (AYM) wendden, beweerden dat hun het recht was ontnomen om te hertrouwen en een gezin te stichten vanwege de langdurige procedure in hun echtscheidingszaken. Het AYM combineerde de dossiers van N.Ç. en de andere verzoekers en sloot de zaak af. De unanieme beslissing, uitgesproken op 14 mei 2025, stelde dat de echtscheidingszaken met betrekking tot de andere verzoekers, met uitzondering van die met betrekking tot N.Ç., waren afgerond en dat deze zaken, die allemaal werden betwist, binnen ongeveer vijf tot tien jaar waren afgerond. Er werd opgemerkt dat de zaak met betrekking tot N.Ç. op 9 november 2016 werd aangespannen en nog steeds loopt.
In zijn uitspraak wees het Constitutionele Hof erop dat het recht om te huwen specifiek geregeld is in artikel 12 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en dat dit recht gewaarborgd is in de artikelen 20 en 41 van de Grondwet.
"NIET VOLTOOID BINNEN EEN REDELIJKE TIJD" gDe beslissing luidde: "Wanneer de processen als geheel worden beoordeeld, kan niet worden gesteld dat de verzoekers niet hebben voldaan aan hun verplichtingen tot follow-up en zorgvuldigheid tijdens het proces. Bovendien, aangezien niet kan worden gesteld dat de verzoekers enige betrokkenheid hadden bij de verlenging van de processen, kan worden geconcludeerd dat de vereiste zorgvuldigheidsverplichting in de omstandigheden van het concrete geval niet op een wijze is getoond die het recht om te trouwen niet zou schaden, en dat de processen uiteindelijk niet binnen een redelijke termijn zijn afgerond. Derhalve wordt geoordeeld dat de staat niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de echtscheidingszaken binnen een redelijke termijn af te ronden en aldus de verzoekster een last heeft opgelegd wat betreft haar vermogen om haar privé- en gezinsleven te organiseren en beslissingen te nemen over haar privéleven in het kader van het stichten van een gezin, op een wijze die haar recht om te trouwen schaadt."
Om de hierboven uiteengezette redenen oordeelde het Constitutionele Hof dat het recht van de verzoekers om te trouwen, gewaarborgd door de artikelen 20 en 41 van de Grondwet, was geschonden. Het Hooggerechtshof veroordeelde de verzoekers tevens tot betaling van een immateriële schadevergoeding voor de immateriële schade die niet kon worden gecompenseerd door de vaststelling dat hun recht om te trouwen was geschonden. De verzoeken van enkele verzoekers om financiële compensatie werden afgewezen.
Bron: DHA
Tele1